Steeds beter kunnen, willen en durven spreken
Mondeling taalvaardiger door formatief handelen
is lector Integrale Curriculumontwikkeling bij Hogeschool Rotterdam en zelfstandig onderwijskundige bij Sluijsmans Onderwijsadvies.
Linda Vaessen
is docent Nederlands bij Hogeschool de Kempel en ontwikkelaar van de aanpak Door taal de wereld ontmoeten.
Het is belangrijk dat leerlingen al op jonge leeftijd leren zichzelf uit te drukken in verschillende situaties. Maar hoe doe je dat zo dat alle leerlingen daarin succes en plezier ervaren? In dit artikel bieden we handvatten hoe formatief handelen als didactisch proces kan bijdragen aan de ontwikkeling van mondelinge taalvaardigheid.
Taalbeheersing draagt bij aan beter functioneren in de maatschappij, zoals het aangaan van relaties, het kunnen vragen van hulp en empathisch vermogen. Leerlingen die mondeling taalvaardig zijn, zijn in staat te luisteren, te spreken en gesprekken te voeren. In de Engelse context spreekt men van oracy: het je goed kunnen uitdrukken in een variëteit aan sociale omgevingen, maar ook die omgevingen goed kunnen begrijpen en daarop inspelen (Mannion & McAllister, 2024). Het is echter niet altijd makkelijk of vanzelfsprekend om taal goed in te zetten voor een beoogd doel of een specifieke doelgroep. Hiervoor is onderwijs nodig dat leerlingen zo vroeg mogelijk ondersteunt in hun taalontwikkeling.
Mondelinge vaardigheid maakt echter geen deel uit van de gestandaardiseerde toetsing in het basisonderwijs. Omdat we weten dat toetsing vaak het curriculum en gedrag stuurt, is een risico dat de focus in het onderwijs wordt gelegd op de vaardigheden die wel worden getoetst. Het gaat dan om begrijpend lezen, taalverzorging (voornamelijk spelling) en soms ook woordenschat. Toch is er goede hoop dat er weer meer aandacht komt voor leren luisteren, spreken en gesprekken voeren nu deze vaardigheden in samenhang met andere vaardigheden in de conceptkerndoelen komen. Hierdoor groeit de urgentie om er aandacht aan te besteden in het onderwijs. Deze urgentie leidt bij veel scholen tot de vraag hoe je de ontwikkeling van mondelinge vaardigheden kunt stimuleren en de voortgang hierin zichtbaar kunt maken. Wij laten zien hoe je formatief handelen kunt inzetten bij de ontwikkeling van mondelinge taalvaardigheid.
Formatief handelen als didactische motor
De gouden regels van formatief handelen
- Formatief handelen gaat niet over informatieverzameling om te beoordelen (bijvoorbeeld een cijfer geven), maar om informatie te verkrijgen en te gebruiken voor een vervolgstap in het leerproces.
- De reden voor formatief handelen bepaalt de wijze van uitvoering (Devid & Kneyber, 2022): zo kan er een inhoudelijke reden zijn (bijvoorbeeld leerlingen laten zien of zij kunnen luisteren of over de verwachte voorkennis beschikken), of een motivationele reden (leerlingen enthousiast maken om te spreken).
- Formatief handelen gaat om het creëren van een cultuur waarin leerlingen elkaar helpen om tot succeservaringen te komen.
Formatief handelen verwijst naar een didactisch proces tijdens en tussen lessen (zie afbeelding 1; (Kneyber, et al., 2022). Dit proces start met de vraag: Waar ben ik op dit moment nieuwsgierig naar als het gaat om de mondelinge taalvaardigheid van mijn leerlingen? Vervolgens geeft de leerkracht de leerlingen een gerichte opdracht of vraag die de leerlingen aanzet tot het zichtbaar maken van hun denkproces. Deze geproduceerde informatie helpt de leerkracht bij het bepalen wat leerlingen al lukt en misschien nog moeilijk vinden, om vervolgens een goede, onderbouwde vervolgstap te nemen. Deze stap kan bijvoorbeeld een extra instructie zijn, een nieuwe opdracht of hetzelfde nog een keer oefenen of proberen. Belangrijk in een proces van formatief handelen is te achterhalen of deze vervolgactie al dan niet succesvol was, waarom dat zo was en wat dat betekent voor het vervolg.
Voorbeelden van formatief handelen bij mondelinge taalvaardigheid
We maken het formatief handelen concreet met drie voorbeelden. Per voorbeeld geven we aan wie de doelgroep is, bij welke conceptkerndoelen het voorbeeld aansluit en hoe het proces van formatief handelen eruitziet.
Voorbeeld 1. Een feedbackgesprekje voeren
Doelgroep: groep 1 of 2
Voorbeeld sluit aan bij de conceptkerndoelen (zie QR-code):
- Leerling voert gesprekken afgestemd op doel, gesprekspartner en context.
- Leerling voert gesprekken om tot kennisopbouw, begrip of een aanpak te komen.
Aanpak
1. Oriënteren en voorspellen |
Het doel is dat leerlingen elkaar leren helpen in een mondeling gesprek. De leerkracht is benieuwd of het leerlingen lukt een kort feedbackgesprek te voeren met elkaar over de tekening van een gezicht. Er is in de vorige les al met leerlingen gesproken over wat er belangrijk is in een gezicht en er zijn samen met leerlingen criteria opgesteld:
Elke leerling heeft een eerste versie van een gezicht getekend. De leerkracht wil ze vragen daarover een gesprekje te voeren. De verwachting is dat leerlingen dat nog op verschillende manieren doen en dat sommige leerlingen het nog niet zo goed durven. |
2. Nadenken en produceren |
De leerkracht stelt willekeurige duo’s samen en vraagt de leerlingen hun tekeningen uit te wisselen. De leerkracht geeft eerst de ene leerling de tijd om met de criteria te vertellen over de tekening van het duo-maatje, daarna wisselen ze van rol. Tijdens de gesprekjes loopt de leerkracht rond en noteert interessante voorbeelden uit de gesprekken. |
3. Interpreteren, communiceren en beslissen |
Na enkele minuten stopt de leerkracht de gesprekjes en deelt klassikaal wat hij/zij heeft gezien en gehoord. De leerkracht deelt voorbeelden en vraagt leerlingen mee te denken wat zij fijn en minder fijn vonden. Op basis hiervan stellen ze samen criteria op voor een goed feedbackgesprekje. Leerlingen vinden het belangrijk dat je vriendelijk blijft, de criteria gebruikt en een behulpzame tip geeft voor verbetering. |
4. Geïnformeerde vervolgactie |
De leerlingen krijgen de kans verder te werken aan hun tekening. De leerkracht maakt daarna nieuwe duo’s en laat de leerlingen opnieuw een gesprekje voeren met hun ‘nieuwe’ duo-maatje. |
5. Verifiëren, terugblikken en voorspellen |
De leerkracht ziet dat leerlingen niet alleen tot mooiere gezichten komen, maar ook dat zij beter in staat zijn elkaar mondeling te helpen. De leerkracht voorspelt dat dat ook beter gaat lukken bij andere taken en gaat daarvoor over een tijdje een nieuw proces van formatief handelen organiseren. |
Voorbeeld 2: Het navertellen van een spannend verhaal
Doelgroep: groep 3-5
Voorbeeld sluit aan bij de conceptkerndoelen:
- Leerling spreekt afgestemd op doel, publiek en context.
- Leerling toont inzicht in verhalende teksten met behulp van kennis over verteltechnieken.
Aanpak
1. Oriënteren en voorspellen |
Het doel is dat leerlingen een spannend verhaal in de juiste chronologische volgorde kunnen navertellen. De leerkracht is benieuwd of de leerlingen daarbij gebruik kunnen maken van verschillende signaalwoorden. Het verhaal is al twee keer voorgelezen: de eerste keer helemaal zonder noemenswaardige onderbrekingen, de tweede keer hardop denkend en interactief. De focus lag op het ontdekken van de hoofdzaken en de chronologie. Die hoofdzaken en de signaalwoorden van de chronologie zijn samen met de leerlingen gemarkeerd. De leerkracht verwacht dat nog niet alle leerlingen verschillende signaalwoorden zullen gebruiken. Sommige leerlingen zullen nog veelvuldig gebruik maken van ‘en toen’. |
2. Nadenken en produceren |
De leerkracht maakt tweetallen en vraagt eerst de ene leerling het verhaal tot een afgesproken punt na te vertellen en daarna de andere leerling. Ze mogen de tekst erbij houden om de hoofdzaken en signaalwoorden te kunnen gebruiken. De leerkracht loopt rond en is alert op goede voorbeelden van het gebruik van signaalwoorden. |
3. Interpreteren, communiceren en beslissen |
Als beide leerlingen het afgesproken deel hebben kunnen navertellen laat de leerkracht twee leerlingen het deel aan de klas navertellen. Ze bespreken of de chronologie van het verhaal duidelijk was en welke signaalwoorden dit ondersteunden. |
4. Geïnformeerde vervolgactie |
Nu vertellen de leerlingen elkaar het laatste deel van het verhaal. Ze letten op het gebruik van de signaalwoorden. |
De leerkracht loopt rond en merkt dat de leerlingen nu minder vaak het signaalwoord ‘toen’ gebruiken tijdens het navertellen. Ook lijkt het of ze nu zelfverzekerder zijn. De voorspelling is dat dit nog een paar keer aan de orde zal moeten komen, ook tijdens informelere gesprekjes, zoals het bespreken van situaties op het speelplein. |
Voorbeeld 3. Het nieuws presenteren (uit de praktijk van Patrick van der Kooi).
Doelgroep: groep 7-8
Voorbeeld sluit aan bij de conceptkerndoelen:
- Leerling voert gesprekken afgestemd op doel, gesprekspartner en context.
- Leerling voert gesprekken om tot kennisopbouw, begrip of een aanpak te komen.
Aanpak
1. Oriënteren en voorspellen |
In de bovenbouw is het belangrijk dat leerlingen kunnen praten over wat er in de wereld gebeurt en daar kennis over opbouwen. Doel is dat leerlingen een nieuwsbericht als een ware verslaggever kunnen uitleggen aan medeleerlingen. In de vorige les is met leerlingen gekeken naar voorbeelden van verslaggevers en op basis daarvan zijn criteria opgesteld voor een goede verslaggeving: - afstemming op publiek: begrijpelijke taal voor groep 7 en 8. Moeilijke woorden worden uitgelegd. De nieuwslezer spreekt de kijker rechtstreeks aan; - afstemming op doel: informeren over actualiteit; - afstemming op de context van een nieuwsuitzending. De belangrijkste boodschap eerst. De verwachting is dat leerlingen een nieuwsbericht nog vooral letterlijk presenteren aan medeleerlingen en nog weinig verbanden leggen met kennis over de wereld. |
2. Nadenken en produceren |
De leerkracht neemt een aantal kranten mee en vraagt elke leerling een artikel te kiezen dat hen aanspreekt. Na het kiezen krijgt elke leerling 15 minuten de tijd een korte verslaggeving voor te bereiden over het artikel. De leerkracht geeft aan dat ze zes leerlingen zal vragen deze presentatie te geven, maar zegt nog niet wie om iedereen aan het denken en werken te houden. |
3. Interpreteren, communiceren en beslissen |
Tijdens de zes presentaties wordt de leerlingen gevraagd om een aspect op te schrijven wat de verslaglegging goed maakt. Deze worden verzameld, besproken en naast de eerdere criteria gelegd. De leerkracht stelt bewust ook denkvragen om te achterhalen of het begrip van de criteria toeneemt. Leerlingen reageren op elkaar, en op basis daarvan wordt de criterialijst aangescherpt. |
4. Geïnformeerde vervolgactie |
Elke leerling bekijkt zijn voorbereiding en past deze aan op basis van inzichten uit stap 3. Wederom vraagt de leerkracht twee leerlingen verslag te doen van hun nieuwsbericht, en aan te geven wat ze nu anders deden op basis van hun eerste versie. |
5. Verifiëren, terugblikken en voorspellen |
De klas kijkt terug op hoe het ging: wat ging al beter dan eerst en wat vinden de leerlingen nog moeilijk in het mondeling presenteren van deze inhouden? De leerkracht neemt deze informatie mee bij een volgende situatie waarin een mondelinge presentatie weer aan de orde is in een andere context. |
Een laatste belangrijke boodschap
Formatief handelen helpt niet alleen om leerlingen hun mondelinge taalvaardigheid zoals beschreven in de conceptkerndoelen te laten ontwikkelen. Het proces van formatief handelen zelf doet al een beroep op mondelinge taalvaardigheid! Tijdens het formatief handelen luister je immers ook naar elkaars ideeën over kwaliteit, je leert feedback verwoorden, je stelt hulpvragen aan de leerkracht of een medeleerling en je beantwoordt vragen. Kringgesprekken, interactief voorlezen met leerlingen, het werken met rijke teksten als basis voor een gesprek, denkstimulerende vragen stellen (Education Endowment Foundation, 2019; Tammes & Jansen, 2024): het is slechts een greep uit de mogelijkheden die er zijn om het proces van formatief handelen te voeden. Kortom: er zijn elke dag volop kansen aanwezig om mondelinge taalvaardigheid te ontwikkelen door formatief handelen.
Verder lezen
- De conceptkerndoelen kun je hier downloaden.
- Mondeling taalonderwijs: vier aanbevelingen voor de leraar (Onderwijskennis van het NRO, 2022) is via deze link bereikbaar.
- Mannion, J., & McAllister, K. (2024). Hoe kunnen we zelfverzekerde, proactieve, zelfregulerende leerlingen creëren? Dit artikel is hier te lezen.
- Austin’s butterfly, een filmpje over het creëren van een feedbackcultuur staat hier.
Gezamenlijk succescriteria opstellen
Om gezamenlijk succescriteria te bepalen is het heel belangrijk dat er voorbeelden worden gebruikt. Denk daarbij aan het voorbeeld van een verslaggever. Je kijkt samen naar een aantal nieuwsitems van bijvoorbeeld het jeugdjournaal of andere media en geeft daarbij de volgende kijkopdrachten: “Wat doet de persoon in het filmpje? Op welke manier bespreekt hij het onderwerp? Welke specifieke woorden gebruikt de persoon?” Op deze manier leer je de kinderen kritisch kijken.
Wanneer je dit zo doet, komen de kinderen zelf vaak op hele goede criteria waaraan het product wat ze maken moet voldoen. Die criteria zorgen ervoor dat de kinderen meer autonomie krijgen tijdens het maakproces, omdat je ze kunt wijzen op de zelfbedachte criteria die leiden naar succes. Een vraag als: “Ben ik al klaar?” is dan een overbodige vraag, want ze kunnen zelf (kritisch) kijken naar alle succescriteria en voor zichzelf een inschatting maken of ze hieraan voldoen.
Daarnaast kan een leerling ook nog een (praat)maatje vragen of diegene naar zijn product zou willen kijken als extra kritische blik. Vaak zie je dan dat ze van hun maatje weer feedback ontvangen, zodat ze hun werk nog beter kunnen maken.
Voorbeelden van succescriteria bij een opdracht als een verslaggever zouden kunnen zijn:
- Ik ben duidelijk verstaanbaar in mijn filmpje;
- De informatie die ik geef klopt;
- Ik gebruik netjes taalgebruik (formeel);
- Ik pas mijn toon aan op de situatie; bijv. natuurramp = serieus;
- Ik geef aan welke gevolgen de situatie heeft;
- Ik neem de kijker echt mee in het verhaal.
Als leerlingen gaan oefenen met de rol van verslaggever kun je de gezamenlijk geformuleerde succescriteria op verschillende manieren gebruiken. Je kunt leerlingen laten kijken naar alle succescriteria en ze vervolgens uitdagen zichzelf een goede tip voor de volgende keer te laten geven op een zelfgekozen criterium. Ook kun je ze laten vertellen wat ze hebben geleerd van hun medeleerling (‘Dat deed je echt al goed, dat ga ik volgende ook proberen!’). Nog beter is leerlingen naar één specifiek criterium te laten kijken, zodat ze gerichte feedback voor de volgende keer kunnen geven. Na deze feedback krijgt de leerling nog een keer de kans opnieuw te oefenen, met het doel tot een succeservaring te komen. Want dat is wat we met formatief handelen beogen: zin in verder leren!
Patrick van der Kooi is leerkracht van groep 6 op OBS It Holdersnêst in Harkema.
Bronnen
- Education Endowment Foundation (2019). Oral language interventions. Te vinden via deze link.
- Kneyber, R., Sluijsmans, D. M. A., Devid, V., & Wilde-López, B. (2022). Formatief handelen: Van instrument naar ontwerp. Phronese.
- Devid, V., & Kneyber, R. (2022). 8 beweegredenen voor formatief handelen. Te vinden via deze link.
- Tammes, A., & Jansen, I. (2024). Handreiking rijke gesprekken. SLO: Amersfoort.